Elleboogdysplasie

Het Ellebooggewricht

Anatomie van het ellebooggewricht
Het ellebooggewricht is voornamelijk een scharniergewricht waarbij spaakbeen en ellepijp van de onderarm bewegen ten opzichte van het opperarmbeen. Ook kunnen spaakbeen en ellepijp ten opzichte van elkaar bewegen, alhoewel bij de hond niet zo duidelijk als bij de mens (schroevendraaierbeweging) of de kat.

Dit gecompliceerd opgebouwd gewricht, waarbij drie botten een rol spelen, is belangrijk voor de voortbeweging en voor het dragen van het gewricht: ongeveer 60% van het lichaamsgewicht wordt gedragen door de voorpoten (of door één voorpoot tijdens voortbewegen).

Naast afwijkingen in dit gewricht door trauma (botbreuken, elleboog uit de kom) komen er ook ontwikkelingsstoornissen in het ellebooggewricht voor, waardoor ernstige veranderingen in het betreffende gewricht ontstaan die samengevat worden onder de term “Elleboogdysplasie“.

Elleboogdysplasie (ED)
Kreupelheid, waarvan de oorzaak ligt binnen het ellebooggewricht, komt de laatste jaren steeds meer voor: ze vallen alle onder de naam "Elleboogdysplasie" (ED). Bij steeds meer rassen zijn deze vormen van kreupelheid een ernstig probleem geworden.

Op de site van de Amerikaanse ‘Orthopedic Foundation for Animals’ wordt de Newfoundlander genoemd op de 11de plaats van alle onderzochte hondenrassen: van de 7686 Newfoundlanders die in de periode 1974-2016 werden onderzocht bleken er 24% ED te hebben. “ED” is een verzamelbegrip van vier verschillende aandoeningen in het ellebooggewricht die elk op zichzelf, maar ook in combinaties met elkaar, leiden tot artrose van het ellebooggewricht. Artrose van het ellebooggewricht wordt gekenmerkt door pijnlijkheid (vooral als ‘startpijn’) en beperking van de normale beweeglijkheid van het gewricht. De vier aandoeningen die gerekend worden onder het verzamelbegrip “ED” zijn:

  1. Osteo-Chondritis-Dissecans (OCD) van het ellebooggewricht
  2. Los Processus Coronoïdeusmedialis (LPC)
  3. Los Processus Anconeus (LPA)
  4. Incongruentie van het ellebooggewricht (INC.)

In een onderzoek waarin we het optreden van elk van deze aandoeningen (of combinaties daarvan)registreerden bij alle Newfoundlanders die voor de officiële screening van de ellebogen in Nederland werden aangeboden, bleek de volgende verdeling:

Er bleek geen statistisch verschil te zijn tussen het percentage Newfoundlander teven of reuen met ED: in beide gevallen bleek dit 20% van de onderzochte honden (totaal 622). Door het kleinere aantal onderzochte dieren in vergelijking tot de Amerikaanse groep (7686 Newfoundlanders) kan bij toeval het percentage honden met ED in de Nederlandse groep lager uitvallen. Een andere mogelijkheid is dat door voor-röntgenen niet alle ED-positieve werden aangeboden voor screening.

De Newfoundlanders met ED in Nederland bleken dit te hebben ten gevolge van:

Alleen LPC   73,9 
Alleen LPA     0,8
Alleen OCD   geen
LPC plus OCD  10,9
LPC plus INC  8,4
LPA plus OCD  0,8

Eerst wordt kort ingegaan op elk van deze aandoeningen.

HET ELLEBOOGGEWRICHT EN ED

OCD of voluit “osteochondritis dissecans”) komt voor in verschillende gewrichten (schouder, knie, hak) maar bij de Newfoundlander vooral in het ellebooggewricht. De aandoening wordt gekenmerkt door een relatief kleine plek waar het gewrichtskraakbeen verdikt is (omdat het proces waarbij dit kraakbeen tot bot verwordt, gestagneerd is). In de loop van tijd kan de kraakbeenflap losraken en dan pijnlijk zijn.

ed1

Dit stukje kraakbeen bevindt zich meestal aan de binnenzijde van de onderzijde van het opperarmbeen (pijl 5 op de röntgenfoto). OCD in het ellebooggewricht kan op zichzelf bestaan, echter ook gepaard gaan met een Los ProcessusCoronoïdeusMedialis (LPC). OCD ontstaat bij honden in de leeftijd van 5-9 maanden. De honden worden met of zonder duidelijke aanleiding kreupel aan de betreffende voorpoot.

Het Los processuscoronoideus (LPC) is een losliggend stukje bot aan de binnenzijde van het ellebooggewricht dat afbreekt van de ellepijp (ulna) (nr 1 in de figuur hieronder). Dit botje is normaal gesproken één geheel met de rest van de ellepijp.

ed2

Door een verstoring in de groeifase in de leeftijd van 3-4 maanden vindt een normale ontwikkeling van de elleboog niet plaats, of kan het betreffende stukje bot door verminderde botkwaliteit fragmenteren. Ook is het mogelijk dat door verhoogde druk het proc. coronoïdeus kan afbreken.

Aanleiding van het afbreken zou van traumatische aard kunnen zijn: zich verspringen, foutief neerkomen, uitglijden, etc, maar niet iets abnormaals. Echter de dieperliggende oorzaak blijkt een erfelijke achtergrond te zijn; een afwijkende ontwikkeling van het proccoronoideus tijdens de groei en/of een onvoldoende goed aansluiten van spaakbeen en ellepijp op de contouren van de bovenarm. Soms gaat LPC samen met OCD en/of INC.

LPA
Een derde afwijking die genoemd moet worden in het kader van ED is het Los ProcessusAnconeus (LPA) dat vooral bij honden van grote rassen en honden van kortpotige rassen voorkomt.

ed3

Het processusanconeus (PA) is een uitsteeksel van de ellepijp dat direct in een speciaal gat van het bovenarmbeen past als de elleboog gestrekt wordt en zo stabiliteit aan het gewricht geeft. Bij de meeste hondenrassen is dit PA op jonge leeftijd (tot 5½ maand) door een kraakbeenschijf gescheiden van de ellepijp. Deze kraakbenige schijf is het meest kwetsbare deel van de elleboog van het jonge-honden skelet. Loslaten van deze schijf leidt tot een losliggend ProcessusAnconeus (LPA). Omdat het LPA niet in het speciale gat in de bovenarm prikt maar juist ernaast, leidt dit tot pijn en kreupelheid en op den duur tot ernstige artrose.

Het loslaten van de groeischijf kan ontstaan doordat onderdelen van het gewricht niet in goede verhoudingen in elkaar passen, of een ongelijkmatige groei van spaakbeen en ellepijp zoals bij de kortpotige honden. Het LPA wordt bij bepaalde rassen gezien tezamen met OCD, LPCM en/of INC.

INC 
Bij het normale ellebooggewricht vormen de gewrichtsvlakken van de ellepijp (=het gehele ProcessusAnconeus (PA) plus de halvemaanvormige holte tot aan de punt van het ProcessusCoronoïdeusMedialis (PCM)) en het spaakbeenkopje (pijl 4 op tekening) een holte waarin het bovenarmbeen scharniert. Als er een niveauverschil is tussen spaakbeen en ellepijp (rechter figuur) dan is de holte niet meer gelijkvormig (=congruent) met het gewrichtsvlak van het bovenarmbeen en spreken we van een incongruent = INC gewricht.

ed4ed5

 

1 = opperarmbeenkop       3 = spaakbeen         pcm=proccoronoïdeus

2 = ellepijp       4 = spaakbeenkopje  pa= proc. anconeus

 

Bij incongruentie zal de bovenarm met spaakbeen en ellepijp slecht scharnieren en ontstaat er een verhoogde druk op het gewrichtskraakbeen dat wèl contact heeft met de bovenarm. Deze verhoogde druk op het kraakbeen zal kunnen leiden tot artrose. Als de ellepijp langer is dan het spaakbeen (rechter fig.), dan wordt het processuscoronoideus  overbelast en kan dan bij de jonge hond (jonger dan 6 maanden) afbreken. Zo kan het LPC ontstaan.

De combinatie INC en LPC wordt vrij frequent gezien bij bepaalde rassen (waaronder de Newfoundlander). Ook zou een incongruentie tussen spaakbeen en ellepijp een rol kunnen spelen die op een gewone röntgenfoto niet zichtbaar kan zijn.

 

 ed6ed7

  (links): Röntgenfoto van een 10-maanden oude hond met voorpootskreupelheid. Het bovenuiteinde van de ellepijp en het spaakbeen behoren een gewrichtsvlak te vormen dat geheel aansluit op dat van het bovenarms-bot. De zwarte banaanvormige ruimte (bij de pijl) geeft de incongruentie (INC) weer. Op het raakpunt van ellepijp en bovenarmsbot is extra bot-witting (=sclerose) zichtbaar. Het proc. coronoïdeus is afgebroken. De diagnose luidt dus: “INC + LPC”.

(rechts): Deze röntgenfoto werd gemaakt van een hond op 18 maanden leeftijd. Te zien is dat er bot gevormd is boven op het proc. anconeus als teken van arthrose. Ook is de incongruentie (‘banaantje’ tussen spaakbeen en bot van bovenarm) aanwezig, met sclerose (= extra witting) in de ellepijp. De  normale aftekening van het proc. coronoideus ontbreekt hier. De diagnose luidt: “artrose tgv INC + LPC”.

Symptomenen behandeling van ED
Honden met ED vertonen voorpootkreupelheid. Deze kreupelheid wordt geleidelijk aan ernstiger. Vaak wordt de betreffende voorpoot iets naar buiten gedraaid en bij het stilstaan niet volledig belast. Als de oorzaak van ED geleid heeft tot artrose, dan vertoont de hond het typische beeld van artrose, dwz na het slapen de eerste stappen kreupellopen, daarna een verbetering maar een terugslag na (te) heftige inspanning.

Bij het onderzoek door de dierenarts zal het röntgenologisch onderzoek helpen bij het stellen van de definitieve diagnose. Chirurgisch wordt het losse partikel (OCD, LPA, en/of LPC) verwijderd. INC kan zo nodig worden gecorrigeerd door de ellepijp door te zagen, maar dit is niet in alle gevallen noodzakelijk. In ver gevorderde mate van gewrichtsbeschadiging kunnen corrigerende operaties verlichting bieden. Artrose kan het best behandeld worden door de activiteiten van de hond aan te passen aan het tolerantie-niveau van de hond, door het lichaamsgewicht te optimaliseren en door het regelmatig verstrekken van ‘aspirine-achtige’ medicijnen, speciaal ontwikkeld voor de hond.

Preventie
Bij dieren met een erfelijke aanleg voor OCD is het opnemen van teveel kalk en/of vitamine D in de snelle groeifase nadelig voor het ontstaan van OCD.

Het is zeer verstandig de ouderparen te screenen op de kwaliteit van het ellebooggewricht met behulp van gedetailleerd röntgenonderzoek. Het blijkt dat het niet eenvoudig is goede röntgenopnamen te maken van ellebooggewrichten om OCD (en/of LPC) vast te leggen en dus waar te nemen. Voor het stellen van goede diagnoses en het instellen van een tijdige behandeling, maar ook voor het eventueel nemen van fokkerij-maatregelen, zijn dus goede röntgenopnamen van groot belang.

De voeding moet bestaan uit het niet overmatig verstrekken van een goed uitgebalanceerd voer. Zeker niet kalkpreparaten aan een gebalanceerd (goede kwaliteits-) voer toevoegen. Regelmatige, gecontroleerde beweging wordt aanbevolen. Het ontstaan van ernstige artrose bij OCD, LPA en/of LPC moet voorkomen worden door tijdige behandeling en ondersteunende maatregelen

Röntgenonderzoek
Niet in alle gevallen van ED is de hond kreupel; dit hangt af van de ernst van de aandoening, één- of beiderzijds aanwezige afwijking, persoonlijke gevoeligheid, bewegingspatroon, lichaamsgewicht etc. LPC, OCD en INC zijn niet op één röntgenfoto goed zichtbaar te maken; dit is de reden waarom we bij patiënten op een speciale manier vier foto's van één ellebooggewricht maken, vanuit verschillende richting, om zodoende de trefkans te vergroten om een eventueel aanwezige ontwikkelingsstoornis zichtbaar te maken. Daarom maken we twee foto's in zijdelingse richting en twee voor-achterwaarts. Naast een zichtbaar LPC, letten we hierbij ook op artrose-verschijnselen, die door een LPC op de bepaalde punten in het gewricht kunnen ontstaan. Niet altijd is het mogelijk, zelfs met deze opnametechniek, een LPC op de röntgenfoto exact aan te tonen. In geval van twijfel kan dan een CT-scan uitsluitsel geven, maar dat is bij honden die kreupelheid vertonen ten gevolge van LPC zelden noodzakelijk.

Röntgendiagnostiek van ouderparen is zeer doeltreffend. We schatten dat de kans op problemen bij pups al direct vermindert met 50% in geval van ED. Aanvullend onderzoek van nakomelingen zou een versterking van het ouderpaaronderzoek betekenen. Zeker omdat wij bemerken dat er ook honden met OCD of LPC zijn, die afstammen van twee ouderdieren met goede ellebogen, of uit sommige bloedlijnen waarin zelfs geheel geen OCD of LPC voorkomt.Een snel terugdringen van het percentage dieren met ED zal bereikt kunnen worden met aanvullend nakomelingenonderzoek.

Met genetisch onderzoek voor LPC hebben we wel enige vooruitgang geboekt, maar het is nog te vroeg voor een betrouwbare DNA-screeningstest op LPC. Afgelopen jaren hebben we door röntgenscreening betrouwbare informatie kunnen geven over de kwaliteit van de ellebooggewrichten van jonge honden en fokdieren van diverse rassen (waaronder de Newfoundlander). Fokkers zullen zich echter moeten realiseren dat niet alle honden die ED vererven zelf ook ED moeten hebben of dit röntgenologisch moeten tonen (de zogenoemde “vals-negatieve” dieren). Het gebruiken van fokdieren waarvan de elleboog-status niet bekend is (vaak betreft dit import dieren) valt dan ook af te raden. Voor de screening in Nederland van Newfoundlanders zijn minimaal 2 röntgenfoto’s per ellebooggewricht verplicht om zo de afwijkingen LPC, LPA INC en ook OCD te kunnen waarnemen. In enkele landen (Verenigd Koninkrijk, Scandinavië) is op historische gronden maar 1 röntgenfoto (alleen de zijwaardse) verplicht gesteld, waardoor OCD veelal gemist wordt: het is daarom raadzaam bij import van honden uit die landen extra waakzaam te zijn voor niet opgemerkte ontwikkelingsstoornissen van de elleboog.

Bron: door Dr. H.A.W. Hazewinkel, specialist orthopedie gezelschapsdieren, adviseur dierenartsenpraktijk Dijkshoorn te Zeist